Een Rabbijn en een kerkgenootschap…

De Algemene Ledenvergadering (ALV) van een kerkgemeenschap benoemt een rabbijn. Die rabbijn verricht werkzaamheden door tussenkomst van een vereniging. Het kerkgenootschap en de vereniging sluiten een overeenkomst van opdracht, op basis waarvan de rabbijn 8 uur per week werk verricht voor de kerkgemeenschap. De vereniging stuurt daar maandelijks een factuur van € 3.300,- voor, met als omschrijving ‘honorarium’. De overeenkomst heeft een looptijd van een jaar, en wordt tweemaal verlengd met een jaar. Na de tweede verlenging laat het kerkgenootschap aan de rabbijn weten dat ze niet verder verlengen.

De rabbijn stelt op dat moment dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst en dat deze niet op correcte wijze is geëindigd (en voor bepaalde tijd voortduurt) en, als deze eindigt, een transitievergoeding is verschuldigd.

Het hof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2023:2615) oordeelt hier als volgt over.
Artikel 7:610a BW geeft het rechtsvermoeden van een arbeidsovereenkomst voor hen die gedurende tenminste 20 uur per maand arbeid verricht, tegen een beloning, voor een andere partij. Vaststaat dat de rabbijn in elk geval 8 uur per week, tegen betaling, werkzaamheden voor het kerkgenootschap heeft verricht. Daarmee is aan het bewijsvermoeden voldaan. Vervolgens moet beoordeeld worden of het kerkgenootschap dit rechtsvermoeden voldoende heeft weerlegd.
Tussen partijen is ook vast komen staan dat zij met het aangaan van de overeenkomst de bedoeling hadden dat er zo min mogelijk (loon)belasting en sociale premies werden betaald en daarmee dat er geen arbeidsovereenkomst tot stand zou komen.  Het Hof stelt echter ook vast dat de feitelijke gang van zaken niet strookt met de bedoeling van partijen en de bewoordingen van de overeenkomst.

Ondanks dat er niet rechtstreeks aan de rabbijn, maar aan de vereniging werd betaald, wijkt de manier van belonen niet heel veel af van de reguliere arbeidsovereenkomst (de vereniging deed de gebruikelijke inhoudingen en betaalde vervolgens loon door aan de rabbijn). Ook is vast komen staan dat de rabbijn de werkzaamheden onder het gezag en op instructie van het kerkgenootschap uitvoerde. Het kerkgenootschap hield een zekere controle op de uitvoering van de werkzaamheden. Daarnaast was de functie van de rabbijn ingebed in de organisatie en bedrijfsvoering van het kerkgenootschap en is nergens gebleken dat de rabbijn in de praktijk als zelfstandig ondernemer functioneerde. Hij liep geen economisch risico en kreeg elke maand hetzelfde bedrag uitbetaald.

Alle omstandigheden in aanmerking nemende oordeelt het Hof dan ook dat er tussen partijen een arbeidsovereenkomst bestaat. Deze is overigens wel rechtsgeldig geëindigd, omdat de drie opvolgende overeenkomsten binnen de ketenregeling passen en tijdig is aangegeven dat het kerkgenootschap niet wilde verlengen. De rabbijn heeft wel recht op een transitievergoeding.

 

Meer weten? Bel of mail Kaper Nooijen Advocaten. Wij weten hoe het zit.


 

Roos Verhooren